Nauwe doopvisie

Ds. G.A. van den Brink / Geen reacties

09-12-2021, 16:49

Vraag

Vraag 1: Ik heb een paar vragen aan ds. Van den Brink n.a.v. het antwoord op de vraag 'De relatie tussen verbond, doop en belofte'. Als de kerk naar het oordeel van de liefde iedere gedoopte als uitverkorene moet beschouwen, moet iedere gedoopte zich dan ook als een uitverkorene zien en hoe functioneert dit dan in de prediking?

Vraag 2: Aan ds. Van den Brink. Ik heb wat vervolgvragen n.a.v. uw antwoord op de vraag over de relatie tussen verbond, doop en belofte. Allereerst vroeg ik mij af welke gereformeerde theologen leren dat God in de doop een verbond sluit met de uitverkorenen én dat de kerk dus het oordeel der liefde moet toepassen? In het doopformulier lees ik namelijk wat anders. Daar staat: “Eerstelijk dat wij met onze kinderen in zonden ontvangen en geboren zijn en daarom kinderen des toorns zijn, zodat wij in het rijk Gods niet kunnen komen, tenzij wij van nieuws geboren worden.” Dit betekent toch, zoals ik het bekijk, dat je deze kinderen niet als uitverkorenen kunt bezien tenzij het tegendeel bewezen wordt? Zou u dit voor mij willen ophelderen?

Daarnaast wil ik ook graag de vervolgvraag stellen die u al zijdelings noemt in het antwoord. Daar heeft u het er over dat niet elk gedoopt kind behoort tot het wezen van het verbond, maar wel onder de bediening van het verbond. Zou u dat wat meer kunnen toelichten?

Vraag 3: Beste ds. G. A. Van den Brink, ik zou graag het antwoord willen weten op de vervolgvraag in het eerdere antwoord. Ik kom uit de Gereformeerde Gemeenten (Ger. Gem.) en daar wordt inderdaad een wat nauwe doopvisie verkondigd. Wel mag iedereen laten dopen (de bediening), maar niemand mag zijn kinderen voorhouden dat ze in het verbond zijn inbegrepen met de daarbij behorende beloften (het wezen van het verbond). Kunt u dit nog duiden?


Antwoord

Antwoord 1:

Allereerst dit: de kerk moet niet iedere gedoopte als uitverkorene beschouwen omdat die persoon gedoopt is, maar het is andersom. De kerk doopt iedereen die zij naar het oordeel der liefde als een uitverkorene beschouwt. Bij elk verzoek om de doop (ook bij de kinderdoop!) maakt de kerk een afweging: hebben wij goede redenen om deze persoon als een uitverkorene te beschouwen? Bij een volwassene luidt het antwoord “ja”, wanneer die persoon zijn geloof belijdt en zijn leven daarnaar inricht (zie Dordtse Leerregels III/IV. 8; en ook kanttekening 27 bij 1 Kor. 13:7). Bij kinderen luidt het antwoord “ja” als tenminste één van de ouders gelovige is (1 Kor. 7:14). Op grond van Gods verbondsbelofte (Gen. 17:7; Hand. 2:39) vertrouwt de kerk erop dat de te dopen kinderen “eenmaal in de gemeente van de uitverkorenen onbevlekt zullen gesteld worden” (doopformulier).

Nu naar je vraag; en weer beantwoord ik eerst de vraag met het oog op volwassenen. Moet een volwassene, die zijn geloof belijdt en zijn leven dienovereenkomstig inricht, zichzelf als een uitverkorene beschouwen? Het antwoord is overduidelijk “ja”. Door het geloof maken wij onze verkiezing vast (2 Petr. 1:10), Christus is de spiegel van de verkiezing (Calvijn) en gelovigen danken God dat zij uitverkoren zijn (Lukas 10:20; Dordtse Leerregels 1.12). 

En kinderen, moeten zij zichzelf als uitverkorenen beschouwen? Voor kinderen speelt de vraag niet, want zij zijn te klein om op zichzelf te reflecteren. Indien zij als kind overlijden, mogen ouders vast geloven dat hun jonggestorven kind uitverkoren is en behouden (Dordtse Leerregels 1.17). Naarmate kinderen ouder worden, kan hun wel steeds meer de vraag naar persoonlijk en bewust geloof worden gesteld. Als kinderen ‘tot hun verstand gekomen zijn’ en dan laten zien dat zij niet geloven, zal de kerk het oordeel der liefde moeten aanpassen, en hen niet langer als uitverkorenen mogen en willen beschouwen. Indien zij wel geloven, geldt wat hiervoor over volwassenen is gezegd. 

Wat betekent dit alles voor de prediking? Hier sla je een vraag over, vind ik. De vervolgvraag is niet meteen: wat betekent dit voor de prediking?, maar: wat betekent dit voor de gemeentevisie? De christelijke gemeente is de gemeente van uitverkorenen (1 Petr. 1:2). Zo zegt ook de catechismus het (Heidelbergse Catechismus zondag 21, vraag en antwoord 54), zo zegt de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) het: de kerk is een “heilige vergadering van ware Christgelovigen” (NGB 27). Er kunnen in een gemeente enkele schijngelovigen zijn, maar die behoren beslist niet tot de gemeente (NGB 29). Voor openlijk onbekeerde belijdende leden laat de gereformeerde belijdenis pertinent geen ruimte. Dus als het oordeel der liefde juist functioneert, wordt de gemeente gezien als uitverkoren (aldus HC 21.54), en wordt zij in de prediking ook zo aangesproken (zie bijv. Rom. 8:9a en vele andere teksten). Helaas is de praktijk in veel kerken in de gereformeerde gezindte nogal anders, en dan zal ik, als predikant, ervan uit moeten gaan dat veel hoorders ongelovig en onbekeerd zijn. Maar dat is een noodtoestand en beslist niet de normale, bijbelse situatie.

Antwoord 2:

Welke gereformeerde theologen zeggen dat kinderen van gelovigen naar het oordeel der liefde uitverkorenen zijn? Alle theologen die de volgende twee zaken combineren: (a) het verbond der genade is opgericht met de uitverkorenen; (b) kinderen behoren tot dit genadeverbond. Er zijn hier heel veel namen te noemen. Laat ik enkele bekende personen noemen: Theodorus Beza, Franciscus Gomarus, Jacobus Trigland, Wilhelmus à Brakel, Herman Witsius, Abraham Hellenbroek. In het doopformulier vind je deze lijnen ook: in de doop verzekert God dat de te dopen kinderen “eenmaal in de gemeente van de uitverkorenen onbevlekt zullen gesteld worden.” Er wordt gedankt (in het gebed na de doopsbediening) dat God “ons en onze kinderen al onze zonden vergeven heeft.” 

Je citeert de woorden “dat wij met onze kinderen in zonden ontvangen en geboren zijn en daarom kinderen des toorns zijn, zodat wij in het rijk Gods niet kunnen komen, tenzij wij van nieuws geboren worden.” Maar dit is slechts het eerste van drie punten. De eerste zin van het doopformulier is immers dat de hoofdsom van de leer van de heilige doop in drie stukken is begrepen – en die drie delen zijn ondergaan in het water (of besprengen met water), onder zijn en opkomen uit het water (zie daarover ook de kanttekeningen bij Rom. 6:3-4). De doop verzegelt niet slechts het eerste deel, maar alle drie deze delen. Juist bij het derde deel wordt nadrukkelijk het verbond genoemd ("omdat in alle verbonden twee partijen begrepen zijn..."). De doop verzegelt dus niet slechts de noodzaak van de wedergeboorte, maar ook de schenking daarvan (Tit. 3:5; HC 26.72), en vooral ook de opstanding in het nieuwe leven.
 
Als de doop alleen zou verzegelen dat er wedergeboorte nodig is, maak je van de dopeling een drenkeling – iemand die ondergaat in het water en nooit meer boven komt. Juist het vertrouwen dat de dopeling uit het dodende water oprijst, geeft vrijmoedigheid om te dopen. Kinderen van gelovigen worden daarom gedoopt in het oordeel dat zij met Christus sterven én opstaan, welk oordeel blijft gelden totdat het tegendeel blijkt. Of nog korter en krachtiger gezegd: iedere doopouder belijdt dat dit kind in Christus geheiligd is en daarom behoort gedoopt te wezen. Dat valt niet te rijmen met de gedachte dat het kind niet uitverkoren is totdat het tegendeel blijkt. 

Voor je slotvraag verwijs ik naar het antwoord hieronder, bij vraag 3.

Antwoord 3:

In de Ger. Gem. wordt vaak gesproken over wezen en bediening van het genadeverbond. Je moet je (aldus de Ger. Gem. ) twee cirkels voorstellen: een ruimere cirkel en daarbinnen in een kleinere cirkel. Het wezen van het verbond (de kleinere cirkel) is zodoende een deelverzameling van de bediening van het genadeverbond (de ruimere cirkel). De ruimere cirkel duidt alle mensen aan die gedoopt en daarmee (doop)lid van de gemeente zijn, de kleinere cirkel duidt de uitverkorenen aan. Als je gedoopt bent, deel je (in de verwoording van de Ger. Gem.) in de bediening van het verbond, maar slechts als je uitverkoren bent, deel je in het wezen.

Het probleem met deze visie is dat ze nergens in de gereformeerde traditie zo voorkomt. De Ger. Gem. verwijst weliswaar vaak naar Caspar Olevianus, maar ten onrechte. Olevianus gebruikt de begrippen namelijk anders. Het wezen van het verbond duidt op de weldaden van Christus: vergeving, rechtvaardiging, geloof, eeuwig leven, enzovoorts. De bediening van het verbond duidt op de middelen, instrumenten, op de werkwijze waarop iemand het wezen van het verbond ontvangt. Precies zoals wij het woord bediening nu nog gebruiken voor een ober die in het restaurant het voedsel opdient. De bediening  van het verbond gaat dus over het toedienen van het wezen. Het is als met een medicijn dat aan een patiënt wordt toegediend. De doop is één van de middelen waardoor het wezen van het verbond wordt bediend. (De andere middelen zijn het avondmaal en de prediking.) Wie gedoopt wordt, ontvangt daarmee het wezen van het verbond (uiteraard in het oordeel der liefde).

Als de Ger. Gem. werkelijk zou gaan in de lijn van Olevianus, zou ze exact aansluiten bij de klassieke gereformeerde traditie. De doop wordt bediend (!) omdat wij naar het oordeel der liefde dit kind beschouwen als iemand die tot het wezen van het verbond behoort en deel heeft aan de weldaden van Christus. 

Helaas is de praktijk er anders. De situatie is veel ernstiger dan dat er alleen maar een (zoals je schrijft) “wat nauwe doopvisie” is. Met de Ger. Gem.-visie is het volstrekt onmogelijk om gedoopten aan te sporen en aan te moedigen met een beroep op hun doop (zoals Paulus dat wel doet in Rom. 6:2-4, Gal. 3:27 en andere plaatsen). Maar er is hoop. Het enige dat er hoeft te gebeuren is dat men in de Ger. Gem. aanvaardt wat er staat in het doopformulier, in de Heidelbergse Catechismus, in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, in de kanttekeningen bij de Statenvertaling, in de oude schrijvers én bovenal in de Heilige Schrift zelf.

Met hartelijke groet,
Ds. G. A. van den Brink

Tags in dit artikel:

belofte(n)kinderdoopverbond
Dit artikel is beantwoord door

Ds. G.A. van den Brink

  • Geboortedatum:
    05-01-1974
  • Kerkelijke gezindte:
    Hersteld Hervormd
  • Woon/standplaats:
    Apeldoorn
  • Status:
    Actief
242 artikelen
Ds. G.A. van den Brink

Bijzonderheden:

Emeritus-predikant. Sinds september 2020 als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de TUA.

Bekijk ook:

 

 

 

 

 

 


Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
Geen reacties

Terug in de tijd

Ik heb soms een sterk verlangen naar de dood. Ik denk er soms aan hoe ik dat zou kunnen doen. Toch weet ik wel dat ik het nooit zou doen omdat ik gewoon te bang ben voor de pijn en omdat ik weet dat G...
4 reacties
09-12-2009
In Lukas 8 staat de gelijkenis van de zaaier. Dan zegt de  Heere Jezus in vers 10 dat Hij in gelijkenissen spreekt opdat de mensen ziende niet zien en horende niet verstaan. Hoe mogen we dit zien? Het...
Geen reacties
09-12-2006
Beste mevrouw Hoek. Ik las een vraag over tamponproblemen die door u beantwoord is. Ik heb ook zo'n soort probleem. Alleen in geval van nood gebruik ik tampons, omdat ik het eng vind om een tampon te ...
Geen reacties
09-12-2006
website-ontwikkeling door webdevelopment by Accendis
design website door design website by Mooimerk
hosting website door hosting website by STH Automatisering