Scheppingsverhaal in Genesis

prof. dr. M.J. Paul / Geen reacties

12-02-2005, 00:00

Vraag

Vraag 1: De laatste tijd ben ik kritisch gaan nadenken over het scheppingsverhaal in Genesis. Het is weliswaar een prachtig en boeiend verhaal, met een allerdiepst ingrijpende strekking, waarvan dat laatste weldegelijk het belangrijkste is! Maar... het is 'slechts' de zondeval (EN de belofte) dat voor mij van het boek Genesis, “Genesis” maakt! Ofwel: de details zijn voor mij 'ongeloofwaardig en onbetrouwbaar'. Bijvoorbeeld: Zo laatst had ik een discussie met iemand: Ik vroeg wat ik geloven moet, van God -die alle dieren “naar zijn aard” geschapen heeft- die de leeuw geschapen heeft. Iedereen kent dit trotse en majestueuze koning onder de dieren! Een leeuw staat voor mij als het symbool voor de jacht, en de ONOVERWINNELIJKHEID... het blijkt dat God alle dieren vegetarisch geschapen heeft... Weg image! (Dan heb ik het nog niet eens over zijn gebit en spijsvertering).

Vraag 2: In het verleden heb ik gelezen dat de slang voor de zondeval pootjes gehad zou hebben. Op Bijbelse gronden zou dit “juist geweest kunnen zijn”, omdat God voor deze verleiding de slang, Satan vervloekt heeft, dat hij voor deze misdaad op zijn buik kruipen zal en stof eten zal. Ik was geïnteresseerd of dit ook op archeologisch gebied  aangetoond bewezen is: zijn er fossielen gevonden van slangen-met-pootjes?

Vraag 3: Ook heb ik een vraag met betrekking tot de dinosaurussen en alle andere buitenissige dieren, die veelvuldig voorkomen in sciencefictionfilms, e.d.: deze onwerkelijk wreedogende beesten zijn toch opgegraven! Zijn er in de Bijbel ook passages bekend m.b.t. deze dieren? Ik heb wel eens gedacht dat dit de duivelen waren, die voor de zondeval door God uit de hemel verdreven zijn (Het zijn ook zulke monsters!. Een ongeloofwaardigheid dat God Zijn paradijs zou hebben gesierd met deze beesten...).

Vraag 4: En ik had een vraag over Genesis 6... De goden Osiris, Apollo en Zeus -de hero's beroemd van hun tempels, mythes en sagen- tijdgenoten van Noach? Of moet ik deze 'zonen van God' anders zien? Kortom: fantasie en werkelijkheid lijken bij mij samen te smelten.

Vraag 5: Hoe moet ik de 'details' van Genesis opvatten? Maar bovenal: hoe moet ik 'de betrouwbaarheid' van het scheppingsverhaal aan onkerkelijke mensen uitleggen? En mag ik me uitwijden over de mystiek-onaantastbare details,  en zo ja, in hoeverre? Want daar kun je niet omheen als je de moederbelofte -de basis voor alle volgende profetieën- moet uitleggen! De wetenschap gooit in deze gevallen zoveel roet in het eten! Heeft u voor mij misschien ook enkele (lees-) tips?


Antwoord

Antwoord 1: Antwoord: Inderdaad wordt meestal gedacht dat de dieren in vrede met elkaar omgingen in het Paradijs. Maar staat dat er ook werkelijk? In Gen. 1:29-30 staat een globale opsomming van plantaardig voedsel voor mensen en dieren. De mens krijgt het zaad en de dieren het groen toegewezen, al sluit dit niet uit dat mensen ook groente aten. Dierlijk voedsel wordt hier niet verboden, maar het plantaardige wordt genoemd, waarschijnlijk ook met het oog op het verbod in het volgende hoofdstuk. Hoewel er pas in Gen.9:2 expliciet toestemming komt dat de mensen dieren mogen nuttigen, is de praktijk waarschijnlijk al eerder zo geweest. In Gen.3:21, 4:4 en 8:20 worden dieren gedood en dit zal ook de consumptie van dieren ingehouden hebben. Daarom is immers ook het onderscheid tussen reine en onreine dieren nodig (7:2). Zoals de dood in een bepaalde vorm reeds in het plantenrijk aanwezig zal zijn geweest in het paradijs (zaad dat afvalt; eten voor mens en dier) is het ook mogelijk dat de wilde dieren hun aard (met gebit, maag, lichaamsbouw e.d.) reeds hadden. Hoewel er na de zondeval grote veranderingen zijn opgetreden in Gods schepping, behoeft dat niet geleid te hebben tot een andere aard van de wilde dieren. In 2:15 krijgt de mens als taak de hof te bewerken (dienen) en te bewaren. Voor de latere Israëlieten is een tuin altijd omsloten. Is dat ook hier het geval, zodat alleen de oostkant open is (3:24)? Moet de tuin bewaard worden tegen verwildering en ook tegen wild gedierte “in het veld”?

Uit 3:22 blijkt dat de mens de vrucht van de levensboom nodig heeft om te blijven leven, waardoor dan zijn vergankelijkheid opgeheven wordt. Buiten het paradijs, in de rest van de wereld is deze vrucht niet te krijgen. Mogen we hieruit afleiden dat er altijd al vergankelijkheid en sterfelijkheid zijn geweest? Planten ‘stierven’ wanneer ze als voedsel gebruikt werden. Misschien aten de wilde dieren reeds andere dieren (vgl. toelichting bij 1:28 29). De mens moet geweten hebben wat de bedreiging ‘sterven’ inhield. Het is mogelijk dat Paulus in Rom.5:12 bedoelt dat door de zonde de dood voor de méns gekomen is. Ook al was er in Gods goede schepping vergankelijkheid, de zonde van de mens heeft verwoestende gevolgen gehad voor de gehele aarde (Gen.3:16-19; Rom.8:19-22).

Zie de uitleg in M. J. Paul, G. v.d. Brink, J.C. Bette (red.), Bijbelcommentaar Genesis-Exodus. Studiebijbel OT (Veenendaal, 2004).

Antwoord 2: Het gaan op de buik is een element van de vloek. Het is niet de bedoeling dat we speculeren hoe de slang er uit heeft gezien vóór die tijd. Er zijn slangen met rudimentaire achterpoten, maar het is onduidelijk of die ooit groter geweest zijn. Archeologisch zijn er dus geen aanwijzingen voor slangen met poten. De slang die zich hoog kan opheffen om dodelijk toe te slaan (vgl. de kroon van de farao’s in Egypte), moet voortaan op de buik kruipen en is daarmee kwetsbaar. Met “stof eten” is een uiterste vernedering bedoeld. Zie Ps.72:9; Jes.49:23; Mi.7:17; zelfs in Jes.65:25 niet opgeheven. In diverse oosterse mythen is stof het voedsel in het dodenrijk. In
Lev.11:41-42 worden de slangen gerekend tot de onreine dieren die niet gegeten mogen worden. Vanuit de latere openbaring weten we dat in de veroordeling niet slechts het dier bedoeld is, maar ook de boze macht er achter, de satan.

Antwoord 3: Het is aannemelijk dat met Behemoth en Leviathan dinosauriërs zijn bedoeld. De Nieuwe Vertaling laat het woord in Ps.74 onvertaald, terwijl men in Job 40:20 de vertaling “krokodil” geeft. De Statenvertaling heeft in het boek Job Behemoth laten staan (40:10), terwijl de Nieuwe vertaling dat woord opvat als ‘nijlpaard’. Vanuit biologisch standpunt bekeken zijn de vertalingen met nijlpaard en krokodil onjuist, omdat de beschreven eigenschappen niet overeenkomen. Bovendien waren de mensen daarvan niet zo onder de indruk en zo machteloos als in Job 40 en 41 staat. Het probleem bij de vertaling van deze woorden is, dat veel geleerden uitsluitend zoeken bij de thans levende dieren. Het is echter aannemelijker dat thans uitgestorven dieren bedoeld zijn. Te denken valt aan bepaalde dinosauriërs. Bij de invulling van het woord ‘draken’ kunnen we ook het best in die richting denken. Henry M. Morris schrijft daarbij dat het onaannemelijk is dat overal ter wereld mythen over vuurspuwende draken zijn ontstaan zonder feitelijke basis. De Bijbel beschrijft draken en eenhoorns altijd op zo’n manier dat de schrijvers aannemen dat het reële dieren zijn. Deze geweldige dieren komen in sommige teksten symbool te staan voor de macht van het kwaad, dat door God overwonnen is of nog zal worden. Het lijkt mij niet dat deze dieren duivelen waren; ook zullen ze zich buiten het Paradijs bevonden hebben.

Antwoord 4: De geschiedenis van Gen. 6 roept veel vragen op. Laten we beginnen met de identiteit van de zonen Gods. Die wordt op drie verschillende manieren verklaard:

-De zonen Gods zijn nakomelingen van Seth en de dochters zijn nakomelingen van Kaïn. Beide geslachten, die vanwege verschil in godsdienst apart behoren te leven, vermengen zich.

-De zonen Gods zijn engelen of geesten die in mensengedaante op aarde verschijnen en huwen met aardse vrouwen.

-De zonen Gods zijn vooraanstaande mensen, koningen of andere heersers. In de laatste twee gevallen zijn de dochters der mensen vrouwen uit het gehele menselijke geslacht. Vanuit de samenhang met hoofdstuk 4 en 5 ligt dat ook het meest voor de hand. In 4:22 wordt alleen Naäma genoemd als dochter in het geslacht van Kaïn en staan er geen andere “dochters van de mensen”.

In hoofdstuk 5 staat maar liefst negen keer “en hij verwekte zonen en dochters”, van Adam af tot Lamech, de vader van Noach, toe. Het is aannemelijk dat 6:1 hierop een vervolg is: “Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en aan hen dochters geboren werden...”. Dit zijn in hoofdstuk 5 echter allemaal vrouwen in de geslachtslijn van Seth! Daarom is de eerstgenoemde uitleg, dat alleen dochters uit het geslacht van Kaïn bedoeld zijn, niet zo aannemelijk. Die uitleg kan alleen gehandhaafd worden door de uitdrukking “mensen” in de verzen 1 en 4 verschillend te interpreteren: in vers 1 alle mensen (of het geslacht van Set) en in vers 4 de nakomelingen van Kaïn. Tevens is het vreemd dat bij de eerste uitleg alleen de dochters van Kaïn “schoon” zijn, en die van Seth niet.

Een volgend argument is, dat de uitdrukking “zonen Gods” op andere plaatsen gebruikt wordt voor hemelse wezens. De tegenstelling tussen “van God” en “van de mensen” in deze verzen maakt het onaannemelijk dat een tegenstelling tussen twee soorten (hoog en laag geplaatsten) of geslachten van mensen bedoeld is. Waarom zou de uitdrukking “zonen Gods” voor de nakomelingen van Set gebruikt worden als hun daden de toorn van God oproepen? Op grond hiervan is de uitleg dat hemelse wezens bedoeld zijn, de meest aannemelijke. Er kan worden tegengeworpen dat engelen niet trouwen, maar dat is hier niet van toepassing. Immers, engelen kunnen in mensengedaante verschijnen en zijn dan wel geslachtelijk (vgl. Gen.19:5; Ri.13:6).

Wat is nu de zonde die begaan wordt? In de eerste plaats wordt de instelling van het huwelijk tussen man en vrouw overschreden (2:23-24). De begeerte overheerst en er wordt geen rekening gehouden met Gods inzettingen (grenzen van de soort). Polygamie, waar veel uitleggers aan denken, wordt hier niet genoemd.

De hemelwezens nemen vrouwen naar hun eigen goeddunken. Vermoedelijk worden hier geen verkrachtingen, maar huwelijken bedoeld en die moeten gesloten zijn met instemming van de vrouwen en hun familie. Waarom zullen die hiermee ingestemd hebben? Het resultaat van de verbintenissen is de geboorte van reuzen, die hier “geweldigen” en “mannen van naam” genoemd worden. Het zijn mannen van wie de naam door een geslacht gedragen wordt (vgl. Num.16:2). Hier komt het streven naar onsterfelijkheid en naar een superras naar voren (vgl. 11:6). Dat blijkt ook uit de maatregel die God neemt: hij noemt de machtige mens “vlees”, dat hier gelijkstaat aan “zwak, nietig” en Hij zorgt er voor dat de leeftijden ingeperkt worden tot maximaal 120 jaar. Gods levensgeest blijft niet langer in de mens. De mens die zichzelf handhaaft, de macht grijpt en steeds wil blijven leven, wordt beknot (evenals in 3:22 en 11:7-8). Huwelijken tussen goden en mensen zijn in de oosterse mythologie volop bekend, bijv. bij Gilgamesj, de zondvloedheld.

In Gen.6 is duidelijk dat God geen deel heeft aan dergelijke huwelijken. Slechts afvallige godenzonen gaan een verbintenis met menselijke vrouwen aan. Er worden geen halfgoden geboren, maar reuzen. Dit nageslacht wordt onderworpen aan de beperkingen die God oplegt en daardoor wordt de ontwikkeling van de zonde ingetoomd. Uit het vervolg blijkt dat rechtvaardigheid, oprechtheid en wandelen met God (6:9) meer waarde hebben bij God dan menselijk streven naar grootheid en onsterfelijkheid. In Gen.1 zag God dat het goed was wat Hij gemaakt had, maar nu ziet Hij slechts de zondigheid van de mensen. Deze verschrikkelijke vermenging is de directe aanleiding tot de zondvloed.

Vgl. Zie de uitleg in M.J. Paul, G. v.d. Brink, J.C. Bette (red.), Bijbelcommentaar Genesis-Exodus. Studiebijbel OT (Veenendaal, 2004).

Antwoord 5: Zie dr. P. C. Oele, “En daar was licht. Inleiding in de wereld van geloof en wetenschap”. Uitg. De Groot Goudriaan te Kampen, 2004. Iets moeilijker, maar zeer goed: Ariel Roth, “Oorsprong: wetenschap en bijbel verenigd”. Uitg. Groen te Heerenveen, 2003. Zie ook de websites van creationistische organisaties, genoemd op de website www.studiebijbel.nl, studiebijbel OT, websites Genesis-Exodus, rubriek ‘De schepping (Gen. 1-3).

Prof. dr. M. J. Paul


 

 

Tags in dit artikel:

GenesisGods zonenschepping
Dit artikel is beantwoord door

prof. dr. M.J. Paul

  • Geboortedatum:
    13-03-1955
  • Kerkelijke gezindte:
    PKN (Hervormd)
  • Woon/standplaats:
    Oegstgeest
  • Status:
    Actief
262 artikelen
prof. dr. M.J. Paul

Bijzonderheden:

-Eindredacteur Studiebijbel OT
-Senior docent Oude Testament (CHE)
-Deeltijd hoogleraar OT te Leuven (B)
-Directeur-bestuurder THGB

Bekijk ook:


Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
Geen reacties

Terug in de tijd

Wanneer kun je zeker weten dat je nieuw leven ontvangen hebt? Ik ben als zondaar onder aan het kruis gekomen. En dan zegt Jezus in de Bijbel: “Wie tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen.” Als je no...
2 reacties
12-02-2021
Graag aan een grondtekstkenner voorleggen: Het betreft de zogeheten ”comma Johanneum”, een korte zin (”comma”) die in de meeste vertalingen 1 Johannes 5:7-8 tussen 1522 en de tweede helft van de 19e e...
1 reactie
12-02-2011
Ik woon samen met mijn moeder, ik heb geen broers of zussen. Wij hebben niet veel vrienden en kennissen over de vloer, zeker niet doordeweeks. Mijn avond bestaat vooral uit huiswerk maken, ‘onzinnige’...
3 reacties
12-02-2020
website-ontwikkeling door webdevelopment by Accendis
design website door design website by Mooimerk
hosting website door hosting website by STH Automatisering