Dood en opstanding van de mensen

Ik ben er altijd vanuit gegaan dat als je Jezus Christus als je redder en Heer hebt aanvaard, je na je dood naar de hemel gaat. En de mensen die niet in Christus zijn, naar de hel gaan. Nu las ik onlangs Openbaringen waar staat dat Jezus op een dag de doden zal laten opstaan en mee zal nemen naar de hemel. Ik vraag me nu af; vanwaar haalt Hij de doden op? Zijn zij dan al niet in de hemel of in de hel? Wellicht heb ik de tekst niet goed begrepen?

Als reactie zou ik eerst een wedervraag willen stellen: Waar in het boek Openbaring lees je dat Jezus de opgestane gelovigen mee zal nemen naar de hemel? Ik kan dat in het hele boek Openbaring niet ontdekken. Daar wordt juist geleerd dat het nieuw Jeruzalem (openbaring 21:9 en 10) zal neerdalen uit de hemel op de aarde. Mogelijk ben je beïnvloed door mensen die het tweede deel van 1. Thessalonicenzen 4 zo uitleggen. Over de gelovigen "die de Heere tegemoet gaan in de lucht." Maar dat is dan als de feeststoet die de Koning gaat binnenhalen, zo als dat onder het oude verbond (OT) gebeurde met aardse koningen die een stad in hun rijk bezochten.

Na het sterven ligt het lichaam van de gelovigen in het graf. De ziel, de geest gaat zoals de Heidelberger zegt per direct bij de laatste zucht naar haar Heere en Heiland in de hemel. Denk aan de moordenaar aan het kruis die van Jezus te horen kreeg: Heden, zult u met Mij in het paradijs zijn. Heden! Denk ook aan Stefanus die, toen hij gestenigd werd, sprak: Heere Jezus ontvang mijn geest.

Bij de wederkomst worden ziel en lichaam herenigd. Hoe het allemaal precies in zijn werk zal gaan ontsluiert de Bijbel niet, maar wat ons is geopenbaard in Gods Woord is duidelijk genoeg voor de gelovige om met verwachting uit te zien en voor de onbekeerde een ernstige aansporing om de Heere te zoeken in het heden van zijn genade.

Ik hoop dat jij Hem kennen mag als je Verlosser en met verwachting uitziet naar Zijn heerlijke toekomst en dat je zoektocht aangaande deze dingen daartoe mag bijdragen.

Maranatha!
 
Ds. A. van Vuuren