Het is Gods gave
Ds. W. Arkeraats | Geen reacties | 03-12-2025| 11:56
Vraag
Hoe zit het precies met Efeze 2:8? “Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave.” Wat is Gods gave? Is dat, dat je door genade zalig geworden bent? En dat geloof dus het middel is? Of is Gods gave het geloof? Als ik de King James Version er naast houd staat er: “For by grace are ye saved through faith; and that not of yourselves: it is the gift of God.” Dan lijkt het veel meer op een volledige zin. Graag wil ik een antwoord waarbij echt heel goed wordt gekeken naar de context en hoe het er vanuit de grondtaal staat. Wat zegt de tekst nou echt uit zichzelf taalkundig?
De actualiteit verandert. De Bron niet.
Zie je ook iedere dag een stroom aan nieuws voorbijkomen? Het RD zet je aan het denken en geeft inzicht met nieuws en achtergronden in Bijbels perspectief. We duiden de actualiteit vanuit een onveranderlijke Bron. Ontdek nu één week gratis...
Antwoord
Beste vriend of vriendin,
Graag denk ik met je mee als we ons willen verdiepen in de vraag wat met de door jou genoemde tekstwoorden bedoeld wordt. De vraag die we kunnen stellen: wat moeten we verstaan onder “Gods gave”? Alléén Zijn genade? Of óók het geloof?
Ik begin maar de tekst weer te geven als we die heel letterlijk vanuit het Grieks zouden vertalen: “Want uit DE genade bent u geredde (mensen); en DAT is niet van u – Góds gave is het!” Voor het bijvoeglijk naamwoord “zalig” staat in het Grieks een werkwoord (gered) en in het slot van de zin staat de naam van God voorop, om op Zijn werk de volle nadruk te leggen.
Deze tekstwoorden zijn eigenlijk een nader vervolg op de woorden in vers 5, waar ook staat: “Uit genade bent u zalig geworden.” Alleen: in vers 8 staat er een lidwoord voor: DE genade – we kunnen ook vertalen: DEZE genade, omdat Paulus duidelijk verwijst naar de woorden in vers 5. Het verschil is dat hij in vers 8 nu ook het geloof noemt.
Nadat hij beide weldaden genoemd heeft: zaligheid en geloof, zegt Paulus: “En DAT niet uit u.” In het Grieks staat in dit zinnetje een heel sterk woord, dat iets met heel veel nadruk wil zeggen. Daarom heb ik het in de vertaling met hoofdletters geschreven.
Als ik dit overzie kom ik tot de conclusie dat met “de gave van God” zowel het zalig worden als het geloof bedoeld worden. Zo wordt het mijns inziens door de KJV ook heel goed weergegeven.
Hier wil ik het niet bij laten, want hierin klinkt meteen een pastorale vraag door. Als je zegt, dat het geloof een gave van God is, wat moet je dan aan met het bevel van bekering en geloof? Het staat er toch: “Bekeert u en geloof het evangelie…”
Als je hiervoor een logische verklaring wil bedenken, loop je vast. Maar het Woord van God gaat veel dieper. Daarin worden bevel en belofte met elkaar verweven. Als de vader met zijn maanzieke jongen bij de Heere Jezus komt, zegt de Heiland: “Alles is mogelijk voor wie gelooft.” En dan roept die vader onder tranen uit: “Ik geloof, Heere, maar kom mijn ongelovigheid te hulp.” En die hulp wordt hem geboden.
We ontvangen dus het bevel tot het geloof. Daar doen we niets van af. Maar tegelijk komen we tot de ontdekking dat we te strijden hebben met kleingeloof, ongeloof en twijfel. En in die nood komt de Heere te hulp en werkt hij door Heilige Geest het geloof in het hart. En zo is het geloof een gave van God! En wie zó leeft -door het geloof- wordt door Gods genade zalig.
Wat wij moeten doen en wat de Heere doet wordt in de Bijbel nooit als een tegenstelling gezien. Daarom kunnen ze rustig naast elkaar genoemd worden. De tegenstelling kwam pas openbaar toen geprobeerd werd er een logisch geheel van te maken. Dan blijft de verwondering over: het is niets uit ons, het is alles uit Hem.
Ds. W. Arkeraats
Lees ook: 'Geloofsvermogen en geloofsdaad'
Dit artikel is beantwoord door
Ds. W. Arkeraats
- Geboortedatum:09-08-1946
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Hardinxveld Giessendam
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Emeritus





