Supralapsarisme

Ds. W. Pieters / 1 reactie

15-06-2012, 13:36

Vraag

Beste ds. W. Pieters. Hoe is het supralapsarisme te rijmen met 1 Timotheüs 2:4 ("God wil dat alle mensen worden gered en de waarheid leren kennen")?


Antwoord

Daarover schreef ik eens de onderstaande artikelenserie...

Ds. W. Pieters

 

Wil God dat iedereen zalig wordt? (1)

“De vraag: wil God dat iedereen zalig wordt? heeft me weleens beziggehouden. Misschien een rare vraag, maar wel een vraag waarbij het lijkt dat antwoord “ja” en “nee” verdedigd kunnen worden vanuit de Bijbel. Ik ben ervan overtuigd dat het antwoord ja is. Dit valt te lezen in II Petrus 3 vers 9 (“De Heere vertraagt de belofte niet (gelijk enigen dat traagheid achten), maar is lankmoedig over ons, niet willende, dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen”); en I Timotheüs 2 vers 4 (“Welke wil dat alle mensen zalig worden, en tot kennis der waarheid komen”). Het ligt wat ingewikkelder om antwoord “nee” te bewijzen. Op welke grond zou God mensen hebben uitverkoren? Zou Hij van tevoren al gezien hebben welke mensen gaan geloven? Of heeft Hij mensen uitverkoren die doordat ze uitverkoren zijn gaan geloven?

In de “Redelijke godsdienst” van À Brakel kwam ik dit tegen: Het geloof en de bekering zijn geen voorwaarden op welke het besluit gemaakt is; maar het zijn middelen, die God zowel als het einde besloten heeft, om door die het einde uit te voeren. Hieruit blijkt dat God mensen heeft uitverkoren naar Zijn welbehagen en niet omdat ze zelf gaan geloven. De mensen gaan dus geloven omdat ze uitverkoren zijn.

Ik pak ook Romeinen 9 er even bij: vanaf vers 6 gaat het over Gods vrijmacht. In vers 11 staat dat voordat de mens iets goeds of kwaads gedaan heeft, zijn lot al is bepaald. Vers 14: “Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre.” In vers 15-18 laat de Bijbel zien dat God naar Zijn wil handelt. In de daaropvolgende verzen wordt het voorbeeld van de pottenbakker gegeven. Een pot vraagt ook niet aan de pottenbakker waarom hij zo gemaakt is, dus wij als schepsel mogen ook niet aan de Schepper vragen waarom wij zo gemaakt zijn.

Duidelijk is dus dat een mens niks te willen heeft, zijn bestemming is al bepaald. Niet alleen zijn bestemming maar heel zijn handelen, zijn karakter enz. God heeft van eeuwigheid bepaald welke mensen uitverkorenen zijn. En deze uitverkoren mensen maakt God zalig. Niet iedereen kan dus zalig worden. Als het aan het aanbod der genade ligt wel, maar Gods wil is anders. Want de Heere heeft niet iedereen uitverkoren. God heeft ook bepaald dat sommige mensen verloren gaan, hoewel God wel de macht heeft ze zalig te maken.

Hoe zit het nu? Want toch staat er in de Bijbel dat God wil dat iedereen zalig wordt.”

 

Tot zover de vraag. Ik ga in de bijdrage van vandaag in op het gebruik van het woordje “alle” in de Bijbel. In de Bijbel betekent “alle” niet altijd “iedereen zonder uitzondering”. Het wordt nog al eens gebruikt in de betekenis van “allerlei”, of van “allen in een bepaalde groep”. Een paar voorbeelden.

In Genesis 16 vers 12 lezen we dat God aangaande Ismaël zegt: “Hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen.” Niet iedereen zonder enige uitzondering was tegen Ismaël. Hij had ook broeders, zo horen we in hetzelfde vers. Toch begrijpt iedereen wat met “allen” wordt bedoeld, nietwaar? Trouwens, nu gebruik ik ook de uitdrukking “iedereen” in de zin dat iedereen het wel zal begrijpen. Maar daar bedoel ik ook heel duidelijk niet “alle mensen zonder enige uitzondering op de hele wereld” mee.

In Numeri 16 vers 32 lezen we: “En de aarde opende haar mond, en verslond hen met hun huizen, en alle mensen die Korach toebehoorden, en al de have / bezit.” Als je dit leest, zou je denken: al de kinderen van Korach stierven ook. Toch schrijven de statenvertalers: “Uitgezonderd de zonen van Korach.” Waarom schrijven ze dat? Niet omdat de grondtekst daar aanleiding toe geeft, maar omdat de Schrift op andere plaatsen daar aanleiding toe geeft. Zie Numeri 26 vers 11, waar we lezen: “Maar de kinderen van Korach stierven niet.” Waarom niet? De statenvertalers proberen het probleem tussen Numeri 16 vers 32 en 26 vers 11 als volgt op te lossen: “… dienende misschien te dezer tijd in de tent der samenkomst, en van huns vaders oproerig voornemen niet wetende, of immers het niet toestemmende.”

Uit het Nieuwe Testament nog een voorbeeld. We lezen in Handelingen 26 vers 4 dat Paulus zegt: “Mijn leven dan van de jonkheid aan, hetwelk van het begin onder mijn volk te Jeruzalem geweest is, weten al de Joden.” We hoeven de Bijbel echt geen geweld aan te doen om te zeggen dat Paulus hier zeker niet bedoelt dat er in heel de wereld niet ene Jood was die onbekend was met heel de levensloop van de jonge Saulus van Tarsen. En toch was het geen overdreven omschrijving. Ook hoeven we niet bang te zijn dat we opeens de Bijbel niet meer letterlijk kunnen nemen. Het is een gewone, algemeen begrijpelijke manier van spreken. Vergelijk ook het elfde vers: “En door al de synagogen heb ik hen dikwijls gestraft, en gedwongen te lasteren.” Paulus heeft heel wat synagogen bezocht om Christenen te vinden en te vangen, maar álle synagogen in Egypte en Italië, enzovoorts? Nee, maar dat bedoelt hij ook niet.

Vergelijk ook wat in Mattheüs 4 vers 23 staat: “En Jezus omging heel Galilea, lerende in hun synagogen en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekte en alle kwaal onder het volk.” Waarbij de statenvertalers opnieuw terecht aantekenen: “Dat is, allerlei kwalen.”

Nu zal ik wat voorbeelden geven waarin het woordje “al” of “allen” verbonden is met geestelijke zaken, en waarin het toch niet betekent alle mensen op heel de wereld in alle tijden zonder enige uitzondering.

In Lukas 15 vers 1 lezen we: “En al de tollenaars en de zondaars naderden tot Hem, om Hem te horen.” Niemand zal toch veronderstellen dat er in heel Israël niet ene tollenaar was die niet tot Jezus naderde? We moeten bij het lezen van de Heilige Schrift niet meer van haar verlangen dan billijk is. Dat betekent dat er op menselijke manier wordt gesproken, of wel, dat we woorden in hun gewone betekenis moeten nemen, zoals we dat ook doen bij gewoon taalgebruik.

In Handelingen 10 vers 11-12 schrijft Lukas over Petrus op het dak: “En hij zag de hemel geopend, en een zeker vat tot hem neerdalen, gelijk een groot linnen laken, aan de vier hoeken gebonden, en neergelaten op de aarde; waarin waren al de viervoetige dieren der aarde.” Terecht lezen we in de kanttekening bij het woordje “al”: “Dat is allerlei, of van alle soorten.”

Denk ook aan Romeinen 8 vers 32: “Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?” Het woordje “allen” wordt nader aangeduid met het woordje “ons”, waarbij Paulus duidelijk niet de ongelovige vijanden op het oog heeft, maar (kanttekening) “die in Hem geloven, die Hem liefhebben en naar Zijn voornemen geroepen zijn.” Het woordje “alle” wordt in de kant terecht verklaard als betrekking hebbend op “Dat is, al wat ons tot onze eeuwige zaligheid nodig is.” Het woordje “alle” neemt niemand (denk ik) letterlijk of wiskundig voor: alle dingen die maar denkbaar zijn, krijgen wij van God. Maar alle dingen die goed en nuttig zijn, niet naar onze mening, maar volgens God.

Neem verder Romeinen 11 vers 32: “God heeft hen allen onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij hun allen barmhartig zou zijn.” Het gaat daar over de volksgenoten van Paulus. Bedoelt hij dat er van al de miljoenen Joden niet ene verloren zou gaan? Nee, hij bedoelt hier met “allen” iets als: de massa of de meesten, of velen, of allerlei mensen onder hen.

Neem nog I Korinthiërs 2 vers 15, waar Paulus schrijft: “De geestelijke mens onderscheidt alle dingen.” Daarbij staat in de kant: “Namelijk ter zaligheid nodig. Want ook de gelovigen dwalen soms wel in sommige zaken, maar die ter zaligheid zo nodig niet zijn; of wanneer zij deze gave der onderscheiding niet genoeg opwekken door naarstigheid en gebeden.” En I Korinthiërs 6 vers 12: “Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar ik zal onder de macht van geen mij laten brengen.” Kanttekening: “Namelijk die middelmatig zijn en in Gods Woord niet verboden.”

Filippenzen 3 vers 8 zegt hij: “Ik acht alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen.” Duidelijk is dat met “alle dingen” wordt bedoeld “Namelijk waardoor mensen hun zaligheid zoeken buiten Christus.”

Ook in het verband van het Schriftgedeelte waar de vraagsteller mee zit, staat het woordje “allen” in de zin van “allerlei” of “men in het algemeen” (I Timotheüs 2 vers 1): “Ik vermaan dan voor alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen, voor alle mensen.” In de kant lezen we bij “voor alle mensen”: “Dat is, voor allerlei mensen, van welk beroep of volk zij zijn, hogen of lagen, gelijk dit woord “alle” dikwijls in Gods Woord voor allerlei wordt genomen. Zie Mattheüs 4 vers 23, Lukas 11 vers 42, Efeziërs 1 vers 3, I Korinthiërs 10 vers 25. En dat het woord “alle” hier zo moet worden genomen, blijkt uit Johannes 17 vers 9, Galaten 5 vers 12, II Timotheüs 4 vers 14, I Johannes 5 vers 16, Openbaring 6 vers 10, waar betuigd wordt dat wij niet voor allen en een ieder moeten bidden, ja, dat de gelovigen ook tegen sommigen hebben gebeden.” Neem ten slotte ook Titus 2 vers 11: “De zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen.” Hadden in Paulus dagen (en hebben in onze dagen) alle mensen, niemand uitgezonderd, Gods zaligmakende genade ontvangen? Of moeten we het vanzelfsprekend opvatten zoals de kanttekening het doet: “Dat is, allerlei soorten van mensen, mannen, vrouwen, ouden, jongen, vrijen en dienstbaren, gelijk uit het voorgaande blijkt”?

 

Hieronder gaan we verder nadenken over het woordje “wil”.

 

Wil God dat iedereen zalig wordt? (2)

In zijn eerste brief aan zijn geestelijke zoon Timotheüs schrijft de apostel Paulus: God wil dat alle mensen zalig worden. Vorige keer hebben we vanuit de Bijbel gezien dat het woordje “alle” niet altijd betekent: iedereen zonder enige uitzondering. Nu wil ik met u vanuit de Bijbel, onze enige Bron, nadenken over de vraag: hoe zit het met Gods wil?

Wanneer wij het hebben over God, past ons diepste ootmoed, bescheidenheid en voorzichtigheid. We moeten in afhankelijkheid van Gods leiding en voorlichting de Bijbel leren naspreken. Hebben we het over Gods daden, dan geldt dat al, maar nog meer geldt het wanneer we over het “hart” van God nadenken, over Zijn wil, Zijn “gevoelens en emoties”.

Zoals u ziet zet ik nu woorden tussen aanhalingstekens. Dit doe ik omdat we heel voorzichtig moeten zijn om deze omschrijvingen te gebruiken.

Wanneer de Bijbel ons zegt dat God sterk is, dan heeft dit niets te maken met spierkracht. Hoe God sterk is, terwijl Hij als Geest geen lichaam heeft, weten we niet. Ook weten we niet hóe Hij invloed uitoefent, mensen stuurt, gebeurtenissen leidt. Ontzettend veel raadsels en vragen zijn er op dit terrein. Zo ook wat betreft Gods “emoties”. Heeft God net als wij emoties? Nee, maar Hij heeft ze wel. Alleen, op een Goddelijke manier. Zo heeft Hij ook een wil, maar alweer: op een Goddelijke manier. Wij mogen het woordje “wil” gebruiken, omdat deze lijkt op wat wij mensen hebben, maar laten we steeds blijven bedenken: de wil van God is Goddelijk.

Wanneer we eerbiedig de Heilige Schrift als leidraad nemen en deze onvoorwaardelijk, geheel en al volgen met betrekking tot ons nadenken over Gods wil, dan komen we tot verrassende resultaten.

Laten we eerst nog eens naar de woorden uit I Timotheüs 2 vers 4 kijken, waar we lezen dat God wil dat alle mensen zalig worden. De praktijk, net als de Schrift, bewijst dat toch niet alle mensen zalig worden. De tekstwoorden strijden dus schijnbaar met de werkelijkheid. Om dit probleem op te lossen kunnen we drie wegen inslaan. De eerste is van vorige week: “alle” betekent “allerlei”: allerlei soorten van mensen. Deze oplossing vinden we in de kanttekeningen op de statenvertaling en deze oplossing is in overeenstemming met vele andere schriftplaatsen waar het woordje “alle” ook niet betekent: iedereen hoofd voor hoofd.

De tweede weg is dat we zeggen: God wil wel, maar sommige of veel mensen willen het niet. Wanneer we deze route kiezen, doemt al gauw de vraag op: kan God dan die onwil van mensen niet ombuigen? God is toch almachtig? Remonstranten zeggen dan zoiets als God breekt niet in, Hij pleegt geen geweld. Hij raadt ons allen de zaligheid aan, maar wij moeten zelf ook willen, vrijwillig kiezen. Doen we dat niet, dan gebeurt het niet. Dat is dan niet Gods schuld, maar onze schuld. Hij wil ons wel zalig maken, als wij maar niet zo dwars waren.

In dit verband komt er een ander probleem op, dat onlosmakelijk met heel deze remonstrantse visie verweven is. Die mensen die wél zalig worden, waren die dan minder onwillig? Waren die vanuit zichzelf gewillig? Hebben zij dan – in onderscheid met degenen die uiteindelijk verloren gaan – zich positief onderscheiden?

En ja, remonstranten beweren dit, omdat zij de doodsstaat van de mens ontkennen, en zeggen dat de mens het vermogen heeft om voor Jezus te kiezen, zijn hart voor Hem open te stellen. Wanneer we vanuit de Heilige Schrift deze redenering niet kunnen meemaken, lopen we met de remonstrantse “oplossing” van I Timotheüs 2 vers 4 ook vast. Niemand wil immers zalig worden (tenminste niet op Gods manier) én toch worden er sommige mensen zalig. Dat ligt dan dus aan God, Die deze sommige mensen zalig maakt. Maar die anderen dan? Zeker, zij willen niet, en dat maakt hen schuldig. Ook is het zeker waar dat God niet schuldig is. Maar dan blijft toch de vraag: wil God dan eigenlijk wel dat die mensen zalig worden, die weerbarstig blijven tot het einde en zonder berouw sterven – en die Hij dus blijkbaar zo laat gaan …?

Daarom gaan we in de Bijbel op zoek naar het antwoord op de vraag: hoe zit het met de wil van God. Als God wil dat alle mensen zalig worden, waarom gebeurt het dan niet? Als niet alle mensen zalig worden, wil God het dan wel?

Letten wij eens op de heilige wet. Wil God dat wij Zijn geboden houden? Niet veel lezers, vermoed ik, zullen antwoorden: nee, dat wil God niet. De meesten zullen toch wel met mij instemmen, wanneer ik zeg: God wil dat wij allemaal Zijn geboden houden, dat wij gehoorzamen aan al Zijn bevelen. Zo spreekt de Heere Jezus erover in Mattheüs 7 vers 21: “Niet een ieder die tot Mij zegt: “Heere, Heere!”, zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die doet de wil van Mijn Vader, Die in de hemelen is.” Toch gebeurt het niet. Hoe komt dat? De schuld ligt uiteraard bij ons, onwillige, ongehoorzame, vijandige, weerbarstige mensenkinderen. Toch blijven wij zeggen: God wil het wél. Zou Hij er dan niet voor kunnen zorgen dat het ook metterdaad gebeurt? Zou Hij niet in staat zijn om ons allen tot de gehoorzaamheid aan al Zijn  geboden te brengen?

Wij zijn er als lezers van de “Om Sions Wil” allemaal vast van overtuigd dat God almachtig is, en dat Hij kan wat Hij wil. En dus zitten we met het probleem dat Hij wél wil dat alle mensen Hem gehoorzaam zijn, en dat Hij toch níet bewerkt, niet wíl bewerken, dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.

Er is blijkbaar onderscheid in Gods wil.

We zullen dit nader aantonen vanuit de volgende voorbeelden.

In stel u de vraag: Wil God dat u iemand verraadt? Ik gebruik het woordje “wil” in de betekenis: keurt Hij dat goed? En het antwoord luidt: nee, dat is niet goed. Volgende vraag: Wil God (keurt Hij goed) dat iemand onschuldig ter dood wordt veroordeeld? Hetzelfde antwoord als net moet ook hier worden gegeven. En toch wilde God dat dit allemaal gebeurde met betrekking tot Zijn eigen lieve Zoon. Judas verraadt Hem, Kajafas en Pilatus veroordelen Hem onschuldig ter dood.

Misschien denkt iemand: maar dat heeft God dan ook nooit goed gekeurd, nooit gewild. Dit is nu net het probleem. God wil het wel en Hij wil het niet. In de ene betekenis van “wil”, namelijk als goedkeuring of voorschrift, wil God nooit en te nimmer dat iemand onschuldig ter dood wordt veroordeeld. Maar in de andere betekenis van het woordje “wil”, namelijk als besluit, wilde God het blijkbaar wel. Dat kunnen we lezen in Handelingen 2 vers 23. Daar zegt Petrus over de Heere Jezus: “Deze, door de bepaalde raad en voorkennis van God overgegeven zijnde, hebt gij genomen, en door de handen van de onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood.”

Hoe is het precies gegaan rondom Goede Vrijdag? Daar is vreselijk veel onrecht gepleegd, Gods wet is geschonden, er is gezondigd; en toch was het allemaal volgens Gods bepaalde raad, volgens Gods bedoeling, Zijn plan. God wilde dit, al was satan er actief bij betrokken (hij gaf het immers in het hart van Judas om Jezus te verraden!), en al was heel het gebeuren nog zo doordrenkt van zonde. Nee, God wil de zonde niet, en toch …

Daarom belijden de apostelen in Handelingen 4 vers 27-28, al begrijpen ze het vast niet allemaal precies: “In waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, Die Gij gezalfd hebt, zowel Herodes als Pontius Pilatus, met de heidenen en de volken van Israël, om te doen al wat Uw hand en Uw raad tevoren bepaald had, dat geschieden zou.” Dus God wilde dat Zijn Zoon, onze dierbare Heiland Jezus Christus, zou worden overgeleverd, precies zoals het ging. Toch wil God nooit en te nimmer dat mensen zondigen.

 

Een volgend voorbeeld. We lezen in Gods Woord meermalen over het harde hart. Aan de ene kant is een hard hart duidelijk niet overeenkomstig Gods wil. Wanneer wij ons hart verharden, zondigen wij. God wil dit niet. Hij wil juist dat we voor Hem buigen met een ootmoedig of zachtmoedig, buigzaam, teer en week hart. Toch lezen we meer dan eens dat God het hart van mensen hard maakt, verhardt. Wil Hij dat dan wel? Ja, anders deed Hij het niet.

Laten we eens zien wat God in Zijn Woord hierover openbaart. In Exodus 8 vers 1 lezen we: “Daarna zei de HEERE tot Mozes: “Ga in tot Farao, en zeg tot hem: “Zo zegt de HEERE: “Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen.””” Wil God dat Farao gehoorzaamt? Of wil God dat Farao ongehoorzaam is? Met andere woorden: Keurt God het goed dat Farao het volk Israël niet laat gaan? Het moet voor een ieder duidelijk zijn wat aangenaam is voor God, namelijk: gehoorzamen. En toch lezen we in Exodus 4 vers 21: “En de HEERE zei tot Mozes: “Terwijl gij heentrekt, om weer naar Egypte te keren, zie toe, dat gij al de wonderen doet voor Farao, die Ik in uw hand gesteld heb; maar Ik zal zijn hart verstokken, dat hij het volk niet zal laten gaan.”” Dus God wil dat Farao het volk Israël NIET zal laten gaan!

We noemen dit onderscheid in wil wel Gods “wil des bevel” en Gods “wil des besluits”. Gods bevel dus en Zijn besluit. Wij begrijpen misschien niet hoe dit kan, maar wel is zoveel duidelijk dat het blijkbaar zo is. Eerbiedig de Bijbel naspreken betekent onder andere ook deze twee aspecten of kanten aan Gods wil erkennen.

 

 

Wil God dat iedereen zalig wordt? (3)

Vorige keer lazen we over de hardheid van Farao’s hart. God wil dat helemaal niet. Lees maar in Hebreeën 3 vers 8: “Verhardt uw harten niet”, en toch bewerkt Hij Zelf deze verharding. We zien dan ook dat God aan Farao iets beveelt wat Hij Zelf hem niet toelaat. En wat God in zijn hart werkt, heeft zonde als gevolg.

Een zelfde soort voorbeeld vinden we in Deuteronomium 2 vers 26-27, waar we lezen dat Mozes zegt: “Toen zond ik boden uit de woestijn Kedemot tot Sihon, de koning van Hesbon, met woorden van vrede, zeggende: “Laat mij door uw land doortrekken.”” In vers 30 lezen we: “Maar Sihon, de koning van Hesbon, wilde ons er niet door laten doortrekken.”

Waarom niet? Dat staat in hetzelfde vers: “Want de HEERE, uw God, verhardde zijn geest, en verstokte zijn hart, opdat Hij hem in uw hand gaf.” Dus was het (in de ene betekenis) Gods wil dat Sihon het volk Israël niet door zijn land liet gaan, terwijl het (in de andere betekenis) Gods wil was dat hij het wél door zijn land liet gaan.

Nee, denk nu niet dat de Bijbel zichzelf tegenspreekt. Blijf even geduldig. Mozes heeft het in ieder geval niet ervaren als een tegenstrijdigheid, dat God het ene zegt en het tegenovergestelde bewerkt. Hij ervaart hier geen onrechtvaardigheid of onbetrouwbaarheid. Er is in het geheel geen conflict – al lijkt het voor ons in eerste instantie wel zo.

Laten we er verder lezen. In Jozua 11 vers 19 lezen we over de oorlog tussen het volk Israël en de Kanaänieten: “Er was geen stad die vrede maakte met de kinderen van Israël, behalve de Hevieten, inwoners van Gibeon; zij namen ze alle in door oorlog.” Hoe kwam dat toch dat die bevolking en die leiders zo heel anders handelden dan de Gibeonieten? Dat lezen we in het volgende vers: “Want het was van de HEERE, hun harten te verstokken, dat zij Israël met oorlog tegemoet gingen.” En het doel? “Opdat hij hen verbannen zou, dat hun geen genade geschiedde, maar opdat hij hen verdelgen zou, zoals de HEERE Mozes geboden had.”

Moeilijk, niet waar?!

Deze vreselijke dingen gebeuren niet alleen met heidense koningen of volken, maar precies hetzelfde lezen we ook over Gods eigen verbondsvolk Israël. Leest u maar mee in Romeinen 11 vers 7. Paulus legt uit, dat er van de nakomelingen van Abraham heel wat waren die niet zalig werden. Hij schrijft: “Wat Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen; maar de uitverkorenen hebben het verkregen, en de anderen zijn verhard geworden.” Hoe komt het dat de niet-uitverkorenen verhard zijn geworden? Een paar verzen hiervoor, in Romeinen 10 vers 21, schrijft Paulus: “Tegen Israël zegt Hij: “De hele dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk.” God staat klaar ze te ontvangen – en dit méént Hij; en toch …

Zonder verder ook maar iets af te doen van de schuld van de mensen zelf, schrijft de apostel toch in vers 8 van hoofdstuk 11: “God heeft hun gegeven een geest van diepe slaap; ogen om niet te zien, en oren om niet te horen.” Wil God Zijn volk niet ontvangen? Wil God niet dat Zijn volk naar Zijn Woord luistert? Volgens Jesaja 42 vers 18 wel. Daar zegt Hij: “Hoort, gij doven; en schouwt aan, gij blinden, om te zien.” En volgens de statenvertalers spreekt de HEERE daar de Joden aan die moedwillig doof en blind waren, niet willende met aandacht Zijn Woord horen of in acht nemen Zijn werken en gerichten.

Hoe is dat te verklaren? God heeft een doel op het oog. Op weg naar dat doel verhardt Hij Israëlieten. Wat is dat doel? Romeinen 11 vers 25-26: “Ik wil niet, broeders, dat deze verborgenheid u onbekend zou zijn, dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen ingegaan zal zijn. En zo zal heel Israël zalig worden; zoals geschreven is: “De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob.””

Een volgend voorbeeld. In het Evangelie naar de beschrijving van Markus, hoofdstuk 1 vers 15, zegt de Heere Jezus: “De tijd is vervuld, en het Koninkrijk Gods nabij gekomen; bekeert u, en gelooft het Evangelie.” Wil Hij dat Zijn hoorders zich bekeren? Ja. Toch lezen we in hoofdstuk 4 vers 11-12 dat Hij tegen Zijn discipelen zegt: “Het is u gegeven te verstaan de verborgenheid van het Koninkrijk Gods; maar degenen die buiten zijn, geschieden al deze dingen door gelijkenissen, opdat zij ziende zien, en niet bemerken, en horende horen, en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd, bekeren en hun de zonden vergeven worden.” Dus Jezus spreekt voor de luisterende massa in raadsels, met als doel dat de mensen het niet zullen verstaan en dus dat ze zich niet zullen bekeren, met als gevolg daarvan dus ook dat ze geen vergeving van hun zonden zullen ontvangen ...

Ontzaglijk. Wil de Heere nu wel of niet dat alle mensen het Evangelie geloven? Wel en niet!

 

In Ezechiël 18 vers 23 zegt God: “Zou Ik enigszins lust hebben aan de dood van de goddeloze, spreekt de Heere HEERE; is het niet, als hij zich bekeert van zijn wegen, dat hij leeft?” En in vers 32 herhaalt Hij dit: “Ik heb geen lust aan de dood van de stervende, spreekt de Heere HEERE; daarom bekeert u en leeft.” Hetzelfde lezen we nog een keer in Ezechiël 33 vers 11: “Zeg tot hen: “Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in de dood van de goddeloze! Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zou gij sterven, o huis van Israël?”” Dit is duidelijke taal. God wil goddelozen niet doden. God wil dat goddelozen zich bekeren. Waarom bekeren goddelozen zich niet? Natuurlijk, volkomen terecht kan de remonstrant zeggen: omdat ze het zelf niet willen. Het is hun eigen schuld. Alle Calvinisten stemmen hier volledig mee in. En toch … Niet ene goddeloze wil zich bekeren. Sommige goddelozen bekeren zich wel – door Gods genadekracht. Anderen bekeren zich niet. Waarom niet? Waarom verleent God sommige goddelozen geen genade om zich tot Hem te bekeren? Omdat Hij lust heeft ze te doden …! Lees maar mee in I Samuël 2. Het gaat over de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas. Ze zijn goddeloos. Eli waarschuwt ze. En wat lezen we dan in vers 25? “Maar zij hoorden de stem van hun vader niet, want de HEERE wilde hen doden.” Voor het woordje “wilde” staat in het Hebreeuws precies hetzelfde woord als in Ezechiël 18 en 33. In Jesaja 53 vers 10 en vele andere plaatsen wordt het vertaald: het behaagde … God heeft er geen zin in om de goddeloze te doden, en toch heeft Hij er zin in om Hofni en Pinehas te doden … Dus in zekere zin begeert God de dood van goddelozen niet, en in een andere zin toch wel.

Luisteren we naar héél de Bijbel dan moeten we zeggen: God wil dat alle goddelozen zalig worden, en toch wil Hij niet dat alle goddelozen zalig worden. Het ene is niet minder waar dan het andere. Het ene is niet minder werkelijk gemeend dan het andere.

Verder. Wat denkt u dat het goede antwoord is op de volgende vraag: Heeft God er een vermaak in om mensen te straffen? De meesten zullen zeggen: God heeft er wel vermaak in om mensen te zegenen, maar wanneer Hij ze straft dan is het omdat Hij ze moet straffen. Dat doet Hij niet graag. Daar heeft Hij geen vermaak in. Zo lezen we toch in Klaagliederen 3 vers 33 “Hij plaagt of bedroeft des mensen kinderen niet van harte.” De kanttekening luidt: “Dat is, Hij heeft er geen lust aan, maar de zonden der mensen zijn de oorzaken daarvan.”

Toch…, laten we eens luisteren naar wat Mozes in Deuteronomium 28 zegt. Het gaat daar over de straffen en vervloekingen die het volk Israël zullen treffen, wanneer het niet gehoorzaamt aan Zijn Woord. Vers 15 “Indien gij de stem van de HEERE, uw God, niet gehoorzaam zult zijn, om waar te nemen, dat gij doet al Zijn geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebied; dan zullen al deze vloeken over u komen, en u treffen.” En dan lezen we onder andere in vers 63: “En het zal geschieden, zoals de HEERE Zich over u verblijdde, u goed doende en u vermenigvuldigende, zo zal de HEERE Zich over u verblijden, u verdoende en u verdelgende.”

 

Hieronder gaan we verder met deze diepe werkelijkheid: de wil van God. De heilige, goede, maar voor ons zo onbegrijpelijke wil van onze rechtvaardige en barmhartige God! Hebt u geleerd deze te aanbidden? Ook, en juist, wanneer u Hem niet kunt begrijpen?

 

Wil God dat iedereen zalig wordt? (4)

Het ging over Gods wil. Hoe spreekt de Bijbel over de wil van God? Gebeurt altijd alles wat God wil? Nee en ja. Het hangt er maar vanaf wat we met het woordje “wil” bedoelen. Bedoelen we te vragen “Gebeurt altijd alles wat God beveelt, dus wat Hij wil dat wij doen zullen?”, dan luidt het antwoord: Nee!

Bedoelen we te vragen: “Gebeurt altijd alles wat God heeft gewild, in de zin van “heeft besloten”, te zullen doen?”, dan luidt het antwoord: Ja!

God spreekt in de Bijbel op twee manieren over Zijn wil. Als we dat niet steeds bedenken, krijgen we verwarring. In de eerste brief van Petrus vinden we daar een treffend voorbeeld van. In I Petrus 2 vers 15 lezen we: “Het is de wil van God, dat gij, goeddoende, de mond stopt aan de onwetendheid van dwaze mensen.” Het woord “wil” betekent: wat God wil dat wij zullen doen. In het volgende hoofdstuk, vers 17 schrijft de apostel: “Het is beter, dat gij, goeddoende lijdt (indien de wil van God het wil), dan kwaad doende.” Hier gaat het over onschuldig lijden. Wil God dat? Keurt Hij het goed dat vijandige mensen christenen vervolgen, martelen, laten lijden? Duidelijk is dat we op deze vraag niet zomaar met “Nee”, of “Ja”, kunnen antwoorden. God keurt het af dat mensen Zijn kinderen vervolgen. Het is een grote zonde, waarvoor die mensen ook zeker ter verantwoording geroepen zullen worden. Toch, God wil het …, schrijft Petrus.

Hetzelfde geldt ook van de verzen 2 en 19 van hoofdstuk 4. Daar gaat het twee keer over Gods wil. Maar niet over dezelfde wil, of (misschien beter gezegd) niet over hetzelfde aspect van Gods wil. Lees maar in vers 2: “…Om nu niet meer naar de begeerlijkheden van de mensen, maar naar de wil van God, de tijd die over is in het vlees, te leven.” Dus: we moeten leven volgens Gods wil. We zouden kunnen verduidelijken: we moeten leven volgens Gods wil des bevel. In vers 19 staat: “… die lijden naar de wil van God, dat zij hun zielen Hem, als de getrouwe Schepper, bevelen met goeddoen.”

Uit deze voorbeelden van de apostel Petrus kunnen wij onder andere leren dat Gods kinderen in de Nieuwtestamentische tijd leefden in het kalme besef dat alle dingen gebeurden zoals God het wilde, namelijk, met Zijn wil des besluits.

Zo spreekt ook de apostel Paulus over die soevereine wil van God in Handelinghen 18 vers 19-21. We lezen daar: “Hij kwam te Efeze aan, en ging in de synagoge, en handelde met de Joden. En toen zij baden dat hij langer bij hen blijven zou, bewilligde hij het niet. Maar hij nam afscheid van hen, zeggende: Ik moet in ieder geval het komende feest te Jeruzalem houden; maar ik zal tot u weerkeren, zo God wil.” Zo schrijft hij ook in I Korinthiërs 4 vers 19: “Ik zal spoedig tot u komen, zo de Heere wil.” En in het laatste hoofdstuk van die brief lezen we in vers 7: “Ik wil u nu niet zien in het voorbijgaan, maar ik hoop enige tijd bij u te blijven, indien de Heere het zal toelaten.”

God bestuurt alle dingen. Alles gaat zoals Hij het wil. Wil God het niet, dan gaat Paulus daar hartelijk mee akkoord. Gods wil blijkt dus in deze en dergelijke schriftplaatsen niet te betekenen, wat God beveelt, maar wat Hij besluit of heeft besloten.

Een treffend voorbeeld van de manier waarop deze wetenschap en zekerheid de gedachten van de schrijvers van de Bijbel vervulde, vinden we in Hebreeën 6 vers 1-3. Daar lezen we: “Daarom, nalatende het begin van de leer van Christus, laat ons tot de volmaaktheid voortvaren … En dit zullen wij ook doen, indien God het toelaat.”

Ik geef nog twee voorbeelden van het vaste geloof dat de wil van God niet alleen betekent wat Hij ons beveelt, maar ook wat Hij besloot. In Jakobus 4 vers 15 lezen we de bekende woorden: “In plaats dat gij zou zeggen: Indien de Heere wil, en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen.” De afkorting die we hiervoor wel eens gebruiken, DV, komt uit het Latijn: Deo volente. Dit betekent: wanneer God wil.

Iemand schreef mij onlangs: “Voor een zwager en schoonzus die hun 50 jarige huwelijk hopen te gedenken is het de bedoeling een gedicht te maken, en ik was verblijd dat er ook op de uitnodiging DV stond geschreven. Nu zou ik graag over die woorden wat willen schrijven, en in het woordenboek staat achter DV: Deo Volente, zo God wil. Maar heeft u misschien nog meer uitleg over de woorden “Deo Volente”, want het “Deo” en “Volente” houden toch meer in? Als u wilt zou u daar dan wat over willen schrijven?” Ik kan er niets méér over schrijven dan dat het Latijnse woordje voor “God” “Deus” is en dat het Latijnse woord voor “willen” “volo” is. Daar komt dan overeenkomstig het Latijnse taaleigen “Deo volente” van, wat simpel betekent: Zo God wil. Ondertussen is het niet zo simpel, zo eenvoudig, om het daarmee altijd eens te zijn. Het is een grote zaak om met de Heidelbergse Catechismus in de tiende zondagsafdeling te belijden dat niets ons toevallig overkomt, maar van de hand van onze hemelse Vader.

Dat zien we ook in het laatste voorbeeld uit het Nieuwe Testament dat ik u voorstel, uit Handelingen 21. We lezen daar dat Paulus op zijn reis naar Jeruzalem in het huis van de evangelist Filippus te Cesarea verblijft. Daar komt Agabus, een profeet. En dan lezen we (vers 11-14): “En hij kwam tot ons, en nam de gordel van Paulus, en zichzelf handen en voeten gebonden hebbend, zei: “Dit zegt de Heilige Geest: “De man, van wie deze gordel is, zullen de Joden te Jeruzalem zo binden en overleveren in de handen van de heidenen.”” Toen wij nu dit hoorden, baden zowel wij als die van die plaats waren, dat hij niet zou opgaan naar Jeruzalem. Maar Paulus antwoordde: “Wat doet gij, dat gij weent, en mijn hart week maakt? Want ik ben bereid niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven te Jeruzalem voor de Naam van de Heere Jezus.” En toen hij zich niet liet afraden, hielden wij ons tevreden, zeggend: “De wil des Heeren geschiede.”” Duidelijk blijkt dat de christenen daar het niet fijn vonden wat Paulus zei, maar ze dachten: Gods wil gebeurt; hoe dan ook.

Niet alleen het Nieuwe Testament leert ons dat Gods besluit, Zijn welbehagen altijd gebeurt. Ook het Oude Testament geeft overvloedig getuigenis dat de godvrezenden dit geloofden. Letten we op de volgende schriftplaatsen. Job 42 vers 1-2: “Job antwoordde de HEERE, en zei: Ik weet dat Gij alles kunt, en dat geen van Uw gedachten afgesneden kan worden.” Psalm 115 vers 3: “Onze God is toch in de hemel, Hij doet al wat Hem behaagt.” Spreuken 16 vers 1: “De mens heeft schikkingen van het hart; maar het antwoord van de tong is van de HEERE.” Vers 9: “Het hart van de mens overdenkt zijn weg; maar de HEERE bestuurt zijn gang.” Vers 33: “Het lot wordt in de schoot geworpen; maar het hele beleid daarvan is van de HEERE.” Spreuken 19 vers 21: “In het hart van een man zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan.” Jesaja 46 vers 10: “Mijn raad zal bestaan, en Ik zal al Mijn welbehagen doen.” Jesaja 43 vers 13: “Er is niemand die uit Mijn hand redden kan; Ik zal werken, en wie zal het keren?” Jeremia 10 vers 23: “Ik weet, o HEERE, dat bij de mens zijn weg niet is; het is niet bij een man die wandelt, dat hij zijn gang richt.” Niet alleen godzaligen beleden dit, en werden getroost. Ook een goddeloze heidense koning – al was het zonder troost – moest het erkennen, zoals we lezen in Daniël 4 vers 34-35: “Ik, Nebukadnezar, loofde de Allerhoogste, en ik prees en verheerlijkte de Eeuwiglevende, omdat Zijn heerschappij een eeuwige heerschappij is, en Zijn Koninkrijk is van geslacht tot geslacht; en al de inwoners der aarde zijn als niets geacht, en Hij doet naar Zijn wil met het leger van de hemel en de inwoners van de aarde, en er is niemand die Zijn hand kan afslaan, of tot Hem kan zeggen: Wat doet Gij?”

Ik ga met een zielvertroostend voorbeeld afsluiten. Gods aangevochten kind weet dat zijn zaligheid onzeker is, zo lang zij afhangt van “toevallige” of menselijke omstandigheden. Anders gezegd: wanneer alles niet voor de volle 100% in Gods hand zou zijn, was er geen hoop. Daartegenover staat: omdat God Zelf zorg draagt voor de volvoering van Zijn raad, daarom komt het goed met allen die de HEERE eerbiedig vrezen, die Hij geroepen heeft overeenkomstig Zijn wil. We lezen in Hebreeën 12 vers 14: “Jaagt de vrede na met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand de Heere zien zal.” O, zal het ooit goed komen? Die heiligmaking, hoe kom ik eraan? Luister naar de volgende schriftwoorden, die ik zonder nader commentaar u voorstel. Deuteronomium 30 vers 6: “De HEERE, uw God, zal uw hart besnijden, en het hart van uw zaad, om de HEERE, uw God, lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, opdat gij leeft.” Jeremia 32 vers 40: “Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken.” Ezechiël 36 vers 27: “Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen.” En ten slotte Filippenzen 2 vers 12-13: “Mijn geliefden, werkt de zaligheid van uzelf met vreze en beven. Want het is God, Die in u werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen.”

 

Wil God dat iedereen zalig wordt? (5)

We hebben gezien dat de Bijbel op tweevoudige manier spreekt over Gods wil. Soms gaat het bij de wil van God over Zijn besluit; soms over wat Hij wil dat wij doen, Zijn bevel. Het woord “wil” is soms Gods wil van bevel en soms Zijn wil van besluit. Het lijkt wat dubbel, wat tweeslachtig.

Denk aan de woorden in de schriftplaats waarover het ging, I Timotheüs 2 vers 4: God wil dat alle mensen zalig worden. De eerste vraag is of het woordje “alle” betekent: alle mensen op heel de aardbol in heel de wereldgeschiedenis zonder enige uitzondering. Als we daar wel van uit gaan, lopen wij, of we remonstranten zijn of calvinisten, tegen de vraag op: als God de zaligheid van alle mensen wil, waarom worden dan niet alle mensen zalig? De calvinisten proberen daar een antwoord op te geven én de remonstranten proberen daar een antwoord op te geven. Zowel calvinisten als remonstranten stemmen hierin overeen dat God almachtig is, en dat er dus uiteindelijk in heel het heelal geen enkele macht is waartegen God niet zou zijn opgewassen. De vraag is dus waarom God Zijn wil tot het zaligmaken van alle mensen niet dóórzet bij álle mensen. Het antwoord dat remonstranten geven, is: God houdt de menselijke vrijheid in waarde, Hij respecteert de keus die mensen maken. Dus, vrijwillig laat God Zijn wil tegenwerken, ongedaan maken door de tegenovergestelde wil van mensen. God wil dus wel alle mensen zaligmaken, maar niet ten koste van hun eigen vrije wil. Dus God wil het in zekere zin wel, dat alle mensen zalig worden, maar Hij wil het in een andere zin toch ook niet.

Calvinisten geven een ander antwoord op die vraag. Wij zeggen: God wil de verheerlijking van al Zijn loflijke eigenschappen. Dat betekent: Hij wil de verheerlijking van Zijn genade in het zalig worden van mensen, én Hij wil de verheerlijking van Zijn rechtvaardigheid in het niet zalig worden van sommige mensen.

Het antwoord van calvinisten is niet zo eenvoudig te doorgronden. Maar we kunnen het misschien enigszins duidelijk maken met de volgende voorbeelden.

Wij mensen hebben per dag tientallen keren die twee willen. Iemand die van lekker eten houdt, wil zich graag te goed doen aan een heerlijke smulpudding, maar hij houdt ook van zijn gezondheid en wil niet te zwaar worden, en dus eet hij er niet van. Wil hij er wel of niet van eten? Wel én niet.

Een jongen wil graag een mooi hebbedingetje ding kopen, maar hij wil ook graag sparen voor de trouwdag en wat daarbij hoort. Hij wil het ding kopen, en toch koopt hij het VRIJWILLIG niet. Waarom niet? Wil hij het wel, of niet? Hij wil het wél én hij wil het níet!

Een vader wil dat zijn kind gelukkig is. Toch zijn er momenten dat hij wil dat zijn kind pijn heeft, namelijk door het pak slaag dat hij hem om zekere goede reden geeft. Hij blijft willen dat ze gelukkig zijn, maar dat neemt niet weg dat hij tegelijkertijd wil dat er pijn en verdriet wordt geleden. Die vader kan dus tegen zijn zoon zeggen: ik wil jou niet slaan, maar ik sla je toch. Niemand dwingt hem ertoe, dan alleen zijn eigen vrije wil. De “korte termijn planning” zegt: niet slaan. De “lange termijn planning” zegt: wel slaan. Wat is dan doorslaggevend in zijn keus? Dat op de lange termijn het wél slaan beter is voor de jongen en de gezinssituatie enz.

Nee, u hebt gelijk: het voorbeeld gaat niet helemaal op, het is zo mank als maar wat. Toch is één ding duidelijk: in een mens kunnen tegelijkertijd twee “willen” zijn: de wil tot geluk, de wil tot verdriet.

Oneindig hoog boven al ons inzicht verheven is onze grote God. Zijn verstand is oneindig, Zijn wil is onbegrijpelijk. Hij wil de zaligheid van alle mensen, én Hij wil deze zaligheid niet … Wanneer God naar elk mens apart kijkt, om met eerbied zo te zeggen, dan zegt God van dat door Hem Zelf geschapen mensenkind niet: ik wil jouw zaligheid niet. Maar kijkt God naar het grote geheel van de verheerlijking van al Zijn heerlijke Deugden, dan zegt God: Ik maak jou – onwillig als jij bent – niet zalig, tot eer van Mijn rechtvaardige en heilige toorn!

God is niet zoals wij. Er is in God eenvoudigheid, geen tegenstrijdigheid, zoals bij ons. Daarom moeten we uiterst voorzichtig zijn in onze voorbeelden, én uiterst voorzichtig zijn om in het onderhavige geval te spreken over twee willen in God, of een tweevoudige wil in Hem. Maar met al ons gebrek, kunnen we toch vanuit álle gegevens van de Schrift tot geen andere gevolgtrekking komen dan dat we zeggen: op de een of andere manier wil God iets wél, wat Hij tegelijkertijd op een ándere manier toch niet wil; én in God is volmaakte eenheid van wil.

Wij kunnen God niet begrijpen. Denk eens aan het volgende. We weten dat God in Zichzelf een volheid van zaligheid en geluk is. Toch lezen we in Psalm 7 vers 12: “God is een rechtvaardige Rechter, en een God, Die te allen dage toornt.” Hoe kan God ALTIJD toornig zijn en tegelijkertijd Zich verheugen over ene zondaar die zich bekeert (Lukas 15 vers 7)? U en ik kunnen het amper: heel boos zijn en heel blij op hetzelfde moment.

Daarom, al begrijpen wij God niet, we moeten ons er niet aan stoten dat God Zich verblijdt in het verdoen van Zijn bondsvolk Israël (Deuteronomium 28 vers 63).

We moeten in Gods straffen altijd blijven bedenken dat God niet slaat uit lust tot plagen en niet van harte straft, maar dat Hij ondertussen toch wel tenvolle God in gelukzaligheid is en blijft, wanneer Hij mensen OM HUN ZONDEN straft en verwijst naar de plaats van eeuwige duisternis.

Ik sluit deze serie af met opmerkingen van een gemeentelid in Putten:

“U komt tot de merkwaardige uitspraak dat God wel wil dat alle zondaren zalig worden en toch wil Hij niet dat alle zondaren zalig worden. Met zulke uitspraken schept u verwarring en brengt u mensen in vertwijfeling. Want zodra ze zich eraan vastklampen dat God graag wil dat ze zalig worden, vrezen ze dat God wellicht graag wil dat ze verloren gaan. Wat blijft er van het Evangelie over?

Is er een uitverkiezing van eeuwigheid? Jazeker. Hoe precies? Ik weet het niet. Is er een verwerping van eeuwigheid? Als er een verkiezing is, dan is er in elk geval ook een niet-verkiezing. Duidelijk is dat het Evangelie tot velen komt maar niet tot allen. Dan zijn er die het Evangelie horen en het aannemen en er zijn er die het horen en het verwerpen. Dat laatste is wel het ergste wat er is.

In alles dienen we de hele Schrift te laten staan. Ik ben al wat ouder en heb heel wat preken gehoord. Het is al enkele tientallen jaren geleden dat ds. Abma, toen ook schrijver in “Om Sions Wil”, het volgende schreef. “De Psalmist zegt: wij zien het maar doorgronden het niet. Velen doorgronden het - tot in de eindeloze eeuwigheid - maar helaas zij zien het niet.”

We kunnen spreken over verkiezing en verwerping, over de verborgen en geopenbaarde wil van God, over nog veel meer. Ik ben geen theoloog, ik weet het allemaal niet en ik hoef het ook allemaal niet te weten. Ik meen dat mijn vader eens vertelde dat Hellenbroek (vrij vertaald) de vraag stelt of de Schrift in alle zaken duidelijk is. Het antwoord zou dan zijn: helder in die zaken die tot de zaligheid dienen. Laten we ons daar dan op richten. 

De opdracht tot prediking van het Evangelie geeft God aan u. Zelfs de bediening der verzoening. Maar Hij geeft u en ons geen verantwoording van de uitverkiezing. Daar gaan wij helemaal niet over. “Heere, zijn er ook weinigen, die zalig worden? En Hij zeide tot hen: Strijdt om in te gaan …” God is geen mens dat Hij liegen zou, Hij is niet iemand met twee gezichten die het op alle manieren kan. Hij is de Rechtvaardige, de Heilige, de Genadige, die de zonden graag vergeeft. Daarom zou ik zeggen:

-       Preek het Evangelie dat God wil dat de zondaar zich bekeert en leeft.

-       Preek de enige Naam onder de hemel tot zaligheid.

-       Preek de verkiezing.

-       Ontken nooit dat God niet iedereen verkiest maar preek nooit van uw hele leven dat God er zin in zou hebben om mensen verloren te laten gaan.

-       Wees voorzichtig om altijd maar in die moeilijke zaken te roeren, waar die vragenstellers u mee opzadelen. Waar gaat het ze om? Om zalig te worden? Of om een excuus te vinden om zich niet te bekeren?”

(Bij het schrijven van deze artikelen heb ik dankbaar gebruik gemaakt van een artikel van ds. John Piper uit Amerika, “Are There Two Wills in God?”, in het boek “Still Sovereign, Contemporary Perspectives on Election, Foreknowledge, and Grace”.)

Lees meer artikelen over:

lapsarisme
Dit artikel is beantwoord door

Ds. W. Pieters

  • Geboortedatum:
    27-06-1957
  • Kerkelijke gezindte:
    Hersteld Hervormd
  • Woon/standplaats:
    Elspeet
  • Status:
    Actief
259 artikelen
Ds. W. Pieters

Bijzonderheden:

website: dspieters.refoweb.nl


Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
1 reactie
dkw
15-06-2012 / 14:02
Wat ik dan nog niet begrijp is dat waarom de vertalers dan niet als "allerlei" vertaald hebben maar als allen.

Terug in de tijd

Ik zit met een persoonlijk probleem, namelijk dat ik mijn ex niet uit mijn hoofd krijg terwijl we al jaren verder zijn en ik zelfs ben getrouwd met de liefste man waar ik heel veel van hou. Misschien ...
Geen reacties
15-06-2020
Een tijd geleden ben ik (meisje uit de Gereformeerde Gemeenten) tot geloof gekomen. Ik heb helaas een tijd in de wereld geleefd. Daar heb ik achteraf heel veel spijt van. Ik werk in de zorg en wil lat...
3 reacties
15-06-2021
Is het geoorloofd om bepaalde (ietwat evangelische) mensen te vermijden om geen ergernis bij mezelf op te wekken? Want van deze mensen weet ik dat ze veel spreken over de gemeenschap met christenen in...
1 reactie
15-06-2015
website-ontwikkeling door webdevelopment by Accendis
design website door design website by Mooimerk
hosting website door hosting website by STH Automatisering