Roep om bekering
J. den Haan | Geen reacties | 19-09-2025| 10:34
Vraag
Ik heb het boek “Roep om bekering” gelezen van Richard Baxter. Het is een verhandeling over Ezechiël 33:11. Ik snap één stukje/passage niet. Ik heb er twee vragen over.
Aan het eind van het boek beschrijft hij “twee tegenwerpingen”. De eerste luidt: “Wij kunnen onszelf niet bekeren, totdat God het doet. Wij kunnen zonder Zijn genade niets. Het is niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods.” Dan beschrijft Baxter: “God heeft twee trappen van genade om uit te werken. Ten eerste de genade van de bekering en ten tweede de genade tot de zaligheid. De genade van zaligheid wil Hij alleen aan diegenen schenken die willen en lopen. De genade van de bekering dient om onwilligen gewillig te maken.” Aan wie geeft God dan die genade van de bekering? Als dat ook degenen zijn die “willen en lopen”, dan snap ik het verschil ertussen niet. Kan iemand mij dat uitleggen?
De tweede tegenwerping luidt: “Maar het schijnt dat u nu wilt zeggen dat de mens een vrije wil heeft.” Als antwoord geeft hij: “De strijd over de vrije wil gaat uw begrip te boven.” Moet ik het daarmee doen? Baxter zegt er vervolgens toch wat over: “Uw wil is van nature vrij, wat betekent dat u de bekwaamheid hebt om zelf te beslissen. Maar... uw wil is geneigd tot het boze en verkeerde. Het staat vijandig tegenover het goede. En daarom zien we helaas dat de mens geen goede en morele vrijheid heeft.” Zegt Baxter nu: een mens is toch vrij om te kiezen, maar hij kiest altijd verkeerd? Dus om zich niet te bekeren; hij wil wat nooit en loopt nooit? Als dat zo is, waarom zegt Baxter dan op meer dan 100 pagina's op allerlei manieren dat de mens zich moet bekeren? Dan snap ik die twee tegenwerpingen wel. Misschien kan iemand wat meer duidelijkheid geven.
Antwoord
Beste vraagsteller,
Je worstelt naar aanleiding van het boek “Roep om bekering” van Richard Baxter met vragen over de bekering. Ik heb het boek van Baxter zelf niet gelezen, dus ik kan niet in detail ingaan op hoe Baxter de verhouding tussen het ‘moeten’ en ‘niet kunnen’ precies omschrijft in dit boek. Wel hoop ik je te laten zien hoe wij daar Bijbels mee om moeten gaan.
Het is goed om te weten dat Baxter gezien wordt als de grondlegger van het neonomianisme. Kort gezegd leert hij dat Christus de wet heeft volbracht en dat er nu een nieuwe wet is waar je als gevallen mens wél aan kunt voldoen. Dat is de wet die geloof, berouw en bekering eist. Het geloof wordt zo een voorwaarde die je zelf moet vervullen. Baxter leert dit in zijn theologische boeken, in zijn pastorale boeken komt deze leer echter (vrijwel) niet naar boven en die boeken worden ook door critici van zijn leer gewaardeerd.
Wedergeboorte en geloof
Het verschil waar je op wijst in je eerste vraag is inderdaad niet belangrijk voor je onderliggende vraag. Baxter splitst de genade van God in twee trappen: de genade van de bekering en de genade tot zaligheid. Eerst komt de genade van de bekering, die verandert de wil. De mensen met een veranderde wil ontvangen vervolgens de genade van de zaligheid. Alles hangt dus af van de genade van de bekering. Dat is de wedergeboorte die de Heilige Geest in een mens werkt. Daardoor gaat de mens geloven en zich bekeren (zie Dordtse leerregels III/IV.12).
Moeten we ons dus richten op wedergeboorte en het maar niet hebben over bekering en geloof? Nee, want wij mensen begrijpen de werking van de wedergeboorte niet. We kunnen juist alleen weten dat we wedergeboren zijn als we van harte geloven en onze Zaligmaker liefhebben (zie Dordtse leerregels III/IV.13).
Moeten we dan afwachten tot we die wedergeboorte ontvangen? Nee, God werkt de wedergeboorte door middel van het Evangelie. Baxter staat volledig in lijn met de Dordtse Leerregels als hij het Evangelie brengt en krachtig oproept tot bekering. Dordt zegt zelfs dat hoe ijveriger dat Evangelie gebracht wordt, des te heerlijker zal God Zijn weldaden tonen (zie Dordtse leerregels III/IV.17).
Zo komen we vanzelf bij je tweede vraag uit. Want hoe zit dat nu: ik wil me niet bekeren (en geloven) en toch word ik opgeroepen tot geloof en bekering.
Een Bijbels spanningsveld
Het spanningsveld tussen Gods soevereiniteit (ik wil me niet bekeren, alleen door de genade van God kan dat veranderen) en de menselijke verantwoordelijkheid (ik moet me bekeren en geloven) is Bijbels. Als we dat proberen op te lossen gaan we ofwel teveel nadruk op de menselijke verantwoordelijkheid leggen en glijden we in het eerder genoemde neonomianisme. Of we leggen alle nadruk op wat God moet doen en komen zo in het hypercalvinisme terecht dat geen aanbod van genade meer wil preken.
De Bijbel laat ons zien hoe het wél moet. In Johannes 6 zien we hoe Jezus niet verzwijgt dat alleen wie de Vader trekt tot geloof komt. Toch volgt daarop de oproep tot geloof en biedt Jezus Zichzelf aan aan ieder die Hem hoort. Deze ‘preek’ van Jezus loopt uit op het kernpunt “kom tot Mij” met de belofte dat niemand die komt weggestuurd zal worden. Lees “Hoe preekt de Heere Jezus” voor een uitgebreidere bespreking.
Wat moet ik doen met de oproep tot bekering en geloof?
De Heere Jezus biedt dus Zichzelf aan aan ieder die Hem hoort. Zo moeten ook predikanten Christus aanbieden aan alle hoorders, met de belofte van het Evangelie dat iedereen die in Hem gelooft zalig zal worden. Misschien zeg je, dat is mooi, maar wat heb ik eraan als de Heere mijn wil niet verandert? De belofte van het Evangelie moet toch eerst in mijn hart toegepast worden?
Ik deel je graag het volgende citaat uit een preek van Ralph Erskine wat precies deze vraag beantwoordt (ik raad je aan de hele preek ook een keer rustig door te lezen):
“Maar, een laatste bezwaar, al het roepen en zuchten om de beloofde genade is toch tevergeefs als de belofte niet persoonlijk toegepast wordt? Als de zekere belofte niet voor mij is, krijg ik er nooit deel aan.
De belofte is absoluut en onbeperkt. Zij komt tot iedereen en sluit niemand op voorhand uit. God heeft niemand bij naam genoemd en gezegd dat de belofte niet voor hem is. Geen mens die in deze wereld onder het evangelie leeft, kan dan ook zeggen dat de belofte wel voor anderen, maar niet voor hem bedoeld is. De belofte kent geen beperking waardoor iemand uitgesloten zou worden. Het is daarom een grote zonde om uzelf uit te sluiten. Dergelijke kwalijke gedachten en ontmoedigingen rijzen op uit de hel. Het zijn de satan en uw eigen, boze hart die u ontmoedigen, niet deze leer. U denkt dat u wel zou geloven als u een bijzondere belofte had die uw naam droeg. Waarom wilt u dan niet geloven als er een algemene, onbeperkte belofte komt tot alle zondaars, zelfs de voornaamste onder hen? Waarom gehoorzaamt u niet aan het bevel dat volgt op de belofte, het bevel om te komen, de belofte te ontvangen, op uzelf toe te passen en alles te ontvangen wat beloofd wordt?
De algemene belofte geeft u een pleitgrond: ‘Heere, U biedt mij Uw genade aan, pas haar toch krachtig toe; U hebt mij een belofte gegeven, laat mij die niet missen door ongeloof; U geeft mij de uitwendige genademiddelen, geef mij toch inwendige genade.’ Als u zo tot de Heere zucht, is dat een teken dat de belofte die in het algemeen tot iedereen komt, in het bijzonder voor u is, en dat dankzij de belofte een begin van geestelijk leven in u is gewerkt. Want als een mens zucht en kreunt, is dat een teken dat hij leeft.”
Blijf toch niet redeneren over de vraag hoe het precies zit met wel moeten en niet kunnen. Ga met je nood, met je lege handen naar Jezus toe. Bid maar zoals dit prachtige lied verwoord:
1 Vaste rots van mijn behoud,
als de zonde mij benauwt,
laat mij steunen op Uw trouw,
laat mij rusten in Uw schauw,
waar het bloed door U gestort,
mij de bron des levens wordt.
2 Jezus, niet mijn eigen kracht,
niet het werk door mij volbracht,
niet het offer, dat ik breng,
niet de tranen, die ik pleng,
schoon ik ganse nachten ween,
kunnen redden, U alleen.
3 Zie, ik breng voor mijn behoud
U geen wierook, mirre of goud;
moede kom ik, arm en naakt,
tot de God, die zalig maakt,
die de arme kleedt en voedt,
die de zondaar leven doet.
4 Eenmaal als de stonde slaat,
dat dit lichaam sterven gaat,
als mijn ziel uit de aardse woon
opklimt tot des rechters troon, —
Rots der eeuwen, in Uw schoot
berg mijn ziele voor de dood.
Van harte Gods zegen toegebeden,
J. den Haan
Dit artikel is beantwoord door
J. den Haan
- Geboortedatum:22-05-1985
- Kerkelijke gezindte:Gereformeerde Gemeenten
- Woon/standplaats:Oostkapelle
- Status:Actief

Bijzonderheden:
Ouderling Gereformeerde Gemeenten